De stichting

Muziekkorpsen waren populair in de tweede helft van de 19e eeuw. Ze verschaften de gewone dorpsbewoners één van de weinige mogelijkheden om deel uit te maken van een vereniging.

De Sint-Lambertusfanfare is gesticht in 1875. Het eerste beknopte reglement geeft de juiste datum : 25 september 1875. De secretaris, of beter “den geheime schrijver” stelde het op. Het regelt alleen enkele concrete punten. Het netelige probleem van een vergaderlokaal krijgt een diplomatische oplossing. De repetities zullen plaatsvinden elke zaterdag van 18 tot 23 uur afwisselend bij elke baas of herbergier die lid zou worden van de “societijt”.

Strenge bepalingen regelen het bijwonen van de vergaderingen, de sorties, de macht van de muziekmeester en de algemene tucht. Zelfs vloeken mocht niet op straf van 0,50 frank boete per vloek. Dat was niet niks. Of de regel ooit is toegepast is een andere zaak.

De financiering van de vereniging komt aan bod in een aantal bepalingen: het toegangsgeld bedroeg 2,50 frank tot 1 januari 1876 en daarna 5 frank. De inzet van de spelende leden was 0,50 frank per veertien dagen en van de members of steunende leden bedroeg dit zelfs een frank. Ter vergelijking, een volwassen dagloner verdiende ongeveer een frank per dag.

Elke muzikant moest zijn eigen instrument betalen. Er bestond wel een zekere vorm van afbetaling waarbij de vereniging zelf het geld voorschoot, maar waarbij ze dan wel tot de volledige afbetaling ervan eigenares van het speeltuig bleef.

Leden die ontslag namen konden zelfs geen aanspraak maken op enige terugbetaling van de al gestorte gelden. Voor deze bijdragen -ongetwijfeld een zware last in vele gezinnen- had een lid bij zijn overlijden recht op een eucharistieviering om acht uur en een begrafenis met muziek.

Het reglement is ondertekend door de bestuursleden. Niemand van hen behoorde tot de toonaangevende personages van de gemeente. De fanfare was duidelijk een volkse vereniging. Dat bleek ten overvloede uit het gebruik van het Nederlands in een tijd dat zowat iedere burger die wilde meetellen in de maatschappij het Frans verkoos.

De fanfare kende onmiddellijk veel succes : 47 kandidaat-muzikanten sloten zich aan bij de oprichting. Drie jaar later bleven er nog 37 over. In vergelijking met de muziekkorpsen uit de omgeving was dat heel veel. Het aantal steunende leden, vermoedelijk vooral herber-giers, bleef aanvankelijk eerder beperkt.

De Sint-Lambertusfanfare was het tweede muziekkorps dat te Leefdaal werd opgericht. Zij kreeg bij het volk consequent de naam “nummer twee”.
Dat is altijd zo gebleven.

De prille werking (1875-1914)

Het staat vast dat de fanfare onmiddellijk een belangrijke plaats innam in de plaatselijke gemeenschap. De eigen vereniging en de eigen muziek versterkten bij de leden het gevoel van eigenwaarde. Toch is over de prille werking weinig bekend. Schriftelijke bronnen en mondelinge overleveringen zijn schaars. Een kas- en rekeningboek bestaat pas vanaf 1895 en de aantekeningen bleven aanvankelijk erg summier.

De volksmens houdt nu eenmaal niet van veel papier. Tijdens de laatste jaren van de negentiende eeuw organiseerde de fanfare rond één mei vermoedelijk een meiboomfeest.

Een boom (op het dorpsplein ?) die met linten en kransen was versierd, vormde het middenpunt van allerlei volksvermaken. In 1895 bestonden al jaarlijkse concerts, met muziek- en toneelopvoeringen, soms tweemaal per jaar op verschillende tijdstippen. Vanaf de eeuwwisseling had het jaarlijkse concert plaats rond het jaareinde met dezelfde opvoeringen op twee verschillende data. De eerste vermelding van een diner, een teerfeest, vindt men in 1904. Onmiddellijk valt het enorme vleesverbruik op.

Het eerste artikel van de nieuwe, uitgebreide standregelen uit 1909 geeft uiteindelijk een perfect beeld van het verenigings-leven : “De Maatschappij St Lamberts, gesticht in 1875 door weldenkende en vrijheidslievende mannen tot verdediging en vermaak der dorpsingezetenen, heeft tot doel: het beoefenen der toon- en toneelkunst, het geven van bijzondere en openbare feesten, het opluisteren van godsdienstige en vaderlandsche plechtigheden, het wederzijdsch ondersteunen der leden in alle zaken die hun bijzonder en algemeen belang aangaan”.

Belangrijk waren zeker de opleiding van jonge muzikanten, de repetities, de wandelconcerten met bezoek aan de bevriende cafés, de deelname aan festivals, de jaarlijkse muziek- en toneelopvoeringen, het teerfeest en de werking van de verwante verenigingen: de jongmansgilde, de wielerclub en de plaatselijke politieke partij.

De nadruk op het vaderlandslievende karakter is typisch voor de tijd. In overeenstemming met de tradities op het platteland kreeg het godsdienstige vorm door het opstappen in de processies, het trouw betalen van een zielmis voor de overledene en de deelname aan de inhaling van pastoor Massart in 1897. Misschien daarom noemde de provinciegouverneur de vereniging “katholiek” in een politiek getinte, vertrouwelijke nota aan de regering.

De bloeiperiode (1918-1940)

Tijdens de eerste wereldoorlog lag alle werking stil. Zij werd hernomen in 1919. Vele jonge muzikanten dienden te worden opgeleid. Een aantal onder hen waren niet in staat onmiddellijk hun instrument te betalen. De fanfare moest zwaar investeren om hen uit de nood te helpen. In 1921 was er voor de eerste maal sprake van houten blaasinstrumenten, twee klarinetten. De fanfare was, muzikaal gesproken, een harmonie geworden, maar behield wijselijk haar oude, vertrouwde naam.

De werking liep gestroomlijnd. Vrijwilligers leidden jonge muzikanten op; de chef leerde regelmatig nieuwe muziekstukken aan en dirigeerde het korps bij de wandelconcerten en festivals; de jaarlijkse feestavonden hadden regelmatig plaats op de laatste zondag van het jaar en op de daaropvolgende nieuwjaarsdag. Het aantal muzikanten bedroeg al 49 in 1922, het aantal betalende sympathisanten steeg rond 1930 tot meer dan driehonderd.

Nooit heeft de fanfare meer invloed uitgeoefend op de plaatselijke gemeenschap dan tussen de twee wereldoorlogen. Het was de tijd waarin stilaan elk overlijden in het dorp werd aangekondigd met een bidprentje dat meestal de vereniging(en) vermelde waarvan de afgestorvene lid was. De fanfare Sint-Lambertus werd bij de mannen veruit het meest vermeld.

De kosten stegen nog sneller dan het ledenaantal. Verschillende jaarrekeningen kenden een financieel onevenwicht. Een van de oorzaken was het jaarlijkse teerfeest dat de vereniging haar leden aanbood. Het vleesverbruik, kalfskop en stoofvlees, schommelde jaarlijks rond de driehonderd kilogram. De stemming, soms lichtjes beneveld, was altijd uitstekend.

Stagnatie en wederopbloei (vanaf 1945)

De naoorlogse periode was financieel weer moeilijk voor de vereniging. Zij diende opnieuw tal van instrumenten te kopen. Verschillende jonge muzikanten konden onmogelijk de zware last van de aankoop aan en moesten zich tevreden stellen met een gespreide afbetaling. Gelukkig kenden de jaarlijkse feesten succes en brachten wat geld in het laatje.

De 75ste verjaardag van de fanfare kon worden gevierd met een luisterrijk festival. Negentien muziekkorpsen trokken in optocht naar het centrum van het dorp. Zij voerden alle eenzelfde mars “Hulde aan Leefdaal” uit. In de zestiger jaren brak voor alle muziekkorpsen een tijdperk van relatief verval aan. Het muzikantenbestand verouderde. De jeugd voelde zich minder aangesproken. De verjonging bleef uit. Ander vermaak, sport, cinema, radio, televisie en nieuwe vormen van musiceren eisten meer en meer de aandacht op. Bovendien verloor de fanfare een na een haar vergaderzalen door de teloorgang van de oude danszalen en van vele cafés. Financieel kregen de korpsen het eveneens moeilijk.

Het gemeentebestuur diende vanaf 1960 bij te springen met een jaarlijkse toelage. Vlaamse kermissen en de later ingevoerde restaurantdagen brachten soelaas.

De gewone werking van de fanfare bleef grotendeels gehandhaafd. Meer zelfs, zij verleende haar volledige medewerking aan de Vlaamse kermissen die van 1954 tot 1972 plaats hadden om de bouwkosten van het Parochiaal Centrum te betalen. Zo kreeg het dorp, lang voor alle omliggende gemeenten, moderne vergaderzalen. In 1975 vierde de fanfare haar honderdjarig bestaan met een groot feest gespreid over vier dagen. De activiteiten hadden plaats in een reuzentent die stond opgesteld in de tuin van de gemeenteschool.

Bovendien nam het korps in 1976 deel aan de grandioze verbroederingsfeesten met de Limburgse Voerstreek. Ten slotte kon de fanfare een eigen lokaal inrichten in een vertrek van de vroegere jongensschool.

In de recente jaren stelde men een herleving vast. Vele jongeren, waaronder een aantal meisjes, vonden weer genoegen in een actieve muziekbeoefening in een gemoedelijke sfeer. Er kwam een duidelijke tendens naar meer verfijning in de werking van het korps.

De fanfare telt op dit ogenblik 33 muzikanten, waaronder acht dames. Het aantal steunende leden bedraagt nog altijd ongeveer 170, het aantal sympathisanten een veelvoud.

Tot slot

Het bestaan van een fanfare wordt meestal gemotiveerd met een verwijzing naar de volksverheffende rol van de muziekbeoefening. Het bespelen van een instrument betekent zeker een persoonlijke verrijking voor de muzikanten en kan een genot zijn voor de toehoorders.

Toch dient de diepere zin van een fanfare elders gezocht. De muziekverenigingen spelen een toonaangevende rol bij alle feestelijkheden in het dorp en geven een impuls aan het verenigingsleven.

Een dorp zonder muziek is een dood dorp. In de huidige toestand zou Leefdaal zonder zijn muziekkorpsen meer kans lopen te degraderen tot een ordinair slaapdorp.

Indien de fanfare Sint-Lambertus 125 jaar lang goed werk kon leveren dan was dat uiteraard mede te danken aan haar voorzitters: L. Van Esch (1875-1881) (?), Térence Van Hamme (1882-1917), Antoon De Keyzer (1919), Louis Boon (1920-1929), Louis Trappeniers (1930-1936),

August Maswiens (1937-1962), Gustave Hoebrechts (1963-1968), Theofiel Goossens (1969-1995), Maurits Smets (vanaf 1996).

Ook de dirigenten Lucien Busselen, Alfons Crassaerts, Frans Teugels, Louis De Messemaeker, Johan Nijs en Jaak Pieters speelden een belangrijke rol. Maar misschien moet de meeste dank gaan naar de tientallen medewerkers die meestal wat in de schaduw blijven : niet alleen de muzikanten en de toneelspelers, maar ook de vele sympathisanten, vrouwen en mannen, die altijd bereid zijn een handje te helpen.

Willy Brumagnes